Vandaag is het Hanuman jayanti. Hanuman staat bekend om zijn bhakti en standvastigheid in dharma. Het lijkt me mooi om op deze dag eens stil te staan bij dat laatste. Wat is dharma nu eigenlijk en hoe kunnen we standvastig zijn in dharma?

Om op deze vragen een antwoord te krijgen, is het eerst belangrijk om te weten wat dharma is. De Nirukta (Vedische etymologie) beschrijft dharma als “dhaaryate iti dharma” en “dhriyate iti dharma”. Dharma is dat wat draagt en dharma is dat wat gedragen wordt. Het zijn twee betekenissen die beide gelden en beide draaien om “geestelijk vermogen”. In de praktijk zien we dat mensen van dharma spreken wanneer zij geloven in het hindoeïsme of er iets aan doen. “Onze dharma zegt dit, dus doen we dit.” Het woord dharma wordt vaak gebruikt als een regelgevende factor, terwijl de geschriften dharma juist beschrijven als iets eeuwigs en ongebonden. Het mooie van dharma is dat het ons niets oplegt. Het draagt ons en wij dragen het, zonder enige concessie. Het stelt geen voorwaarden, maar sluit iedereen in: iedereen die het omhelst, maar ook iedereen die zich ervan afzet.

Wat hier belangrijk is, is dat dharma niet opgelegd wordt maar iets is wat we al in ons hebben. Dharma omvat de menselijke eigenschappen waarmee we invloed uitoefenen op onszelf en de wereld om ons heen. Het is iets dat in ons aanwezig is en langzamerhand in ons groeit en bloeit wanneer we het ons eigen maken. De richtlijnen uit de geschriften zijn daarbij onze handvatten. Die handvatten zijn als oevers in de oceaan van dharma, zodat we onszelf gestructureerd kunnen ontwikkelen. Het zijn geen regels, want wanneer de geschriften ons handelingen zouden opleggen, zouden we niet meer spreken van dharma. Pas als het “moeten” verdwijnt en we de regel geestelijk hebben opgenomen en eigen hebben gemaakt, spreken we van dharma. We kunnen stellen dat dharma een soort innerlijke drive is. Wanneer we innerlijk worden gedreven door iets wat zin geeft aan ons bestaan, dan wordt dat onze dharma.

Besef wel dat een drive iets anders is dan dwang. Als we jaarlijks puja doen omdat de pandit zegt dat dat moet, dan spreken we niet van een drive of dharma. Het is een regel of dwang waar men zich aan toegeeft. Maar doen we die puja omdat wij daar zelf, vanuit ons hart, behoefte aan hebben, dan spreken we van een drive of dharma. Het belangrijkste verschil tussen drive en dwang is dat we bij een drive handelen vanuit harmonie en vanuit ons innerlijk, en bij een dwang vanuit (on)macht of geweld en van buitenaf. Dharma draait niet om geloof of regelgeving. We kunnen in iets geloven of ons aan bepaalde regels of richtlijnen houden, maar zolang we het niet geestelijk dragen of verankeren in onze geest, dan wordt het lastig om dharma daadwerkelijk na te leven. Als we ergens in geloven of ons aan bepaalde regels houden, dan levert dat dus geen dharma op.

We zien dat bij de meeste hindoes in verschillende uitingen voorkomen. Men gelooft dat de koe heilig is, maar draagt wel leer en eet kaas waarin stremsel van de koe is verwerkt of gebak, zuivel en snoepgoed waarin rundergelatine en/of wei(poeder) zit verwerkt. Niet alleen bij hindoes merken we dit, maar ook bij christenen die hun naasten lief dienen te hebben en daar toch niet in slagen of moslims die geen alcohol of tabak horen te gebruiken en dat toch doen of geen varkensvlees horen te eten maar wel snoepgoed eten waarin varkensgelatine zit verwerkt. Zolang we geloof niet omzetten in daden, spreken we niet van dharma, want we dragen het niet van binnen; we doen het niet vanuit ons hart. Men gelooft, maar maakt dat geloof niet eigen. We stellen zelf regels en overtreden tegelijkertijd diezelfde regels. Zolang een regel iets externs blijft, zullen we het nooit goed kunnen integreren in ons dagelijks leven.

Daarom schrijven de hindoegeschriften dharma voor; het is niet iets externs, maar juist intern aanwezig. Dharma gaat niet om uitsluiten, maar om insluiten. In de Dharma Shastra’s lezen we dan ook: “Vedo’khilam dharma mulam.” De wortel van alle dharma is besef/realisatie. Regels kunnen worden overtreden, maar wanneer iets in ons besef zit, dan leven we dit automatisch na. We stelen niet, omdat we weten dat het onrechtvaardig is om ons andermans spullen toe te eigenen. We vermoorden mensen niet, omdat we weten dat een leven kostbaar is en we het recht niet hebben om iemand dat te ontnemen. Dat is dharma. We doen het niet omdat we anders een straf krijgen, maar omdat we beseffen dat het fout is. Dharma heeft besef als wortel en die wortel kan zich alleen ontwikkelen als we het doen groeien en bloeien. Het is niet te leren uit boeken of door het van iemand aan te horen; het gaat om het beseffen en ervaren.

Dat is nu precies wat Hanuman ons leert. Hij dient Rama niet omdat de geschriften zeggen dat we Bhagavaan moeten dienen of omdat Hij moksha wil bereiken, maar omdat Hij zoveel liefde voor Hem ervaart en vanuit die liefde de sterke behoefte of drive voelt om Hem te dienen.

Een verhaal over onrecht en het volgen van je eigen koers: Het was niet eerlijk. Echt, het was heel oneerlijk. Ze kon het amper geloven. Woedend was ze. Dat ze haar zo hadden behandeld, als een stuk  vuil. Maar ze zou het ze betaald zetten!

In het land waar ze woonde, geloofden de mensen, dat wanneer je vond dat je oneerlijk was behandeld, je dan bij de achterdeur van het paleis van de koning moest gaan staan. De mensen vertelden dat af en toe de koning zelf die deur open deed. Maar alleen als hij wist dat jij gelijk had, alleen als je echt oneerlijk was behandeld. Er was nog nooit iemand door die deur bij de koning binnen gevraagd. Maar er was ook nog nooit iemand geweest, die er langer dan een paar dagen had gestaan. Niemand wist of de koning ook echt zou komen. Er waren er die zeiden dat hij maar eens in de honderd jaar naar buiten kwam.

Ondanks die verhalen besloot de vrouw bij de deur te gaan staan. Ze kregen haar niet weg. En zelfs als de koning nooit naar buiten kwam! Nou en? Ze ging er niet vandaan, al werd het haar dood. En zo gebeurde het. Daar stond ze bij het paleisdeurtje, dag na dag, week na week, maand na maand, jaar na jaar.

Iedereen in het land wist ondertussen dat ze daar stond. De mensen staarden haar aan, schudden hun hoofd en verbaasden zich over haar koppigheid.

Maar langzamerhand raakte iedereen eraan gewend en vaak kwamen de mensen langs om een praatje met haar te maken. Het bleek dat de vrouw vaak wijze dingen zei. De mensen begonnen haar om raad te vragen: over wat ze moesten doen, hoe ze moesten leven en hoe zij gelukkig konden worden. En de vrouw gaf altijd goede en wijze raad. Na een tijdje stonden de mensen in de rij om haar te kunnen spreken. Sommigen wachtten dagenlang om een paar woorden met haar te wisselen. Ze bleven zelfs bij haar op de grond slapen, bij de achterdeur van het paleis. Tien, twintig, dertig, veertig, vijftig jaar gingen voorbij.

Op een avond, toen de sterren aan de hemel stonden, stond ze net als anders bij de deur. Om haar heen lagen mensen te slapen. Honderden mensen die wachtten op haar goede raad. Plotseling hoorde ze achter zich de achterdeur van het paleis zachtjes opengaan. Een stem fluisterde: “Kom binnen, mijn kind, kom binnen. Je geduld wordt beloond. Je hoeft niet langer te wachten. Je mag de rest van je leven in het paleis blijven.”

De vrouw keek naar de mensen die om haar heen lagen te slapen, wachtend op haar goede raad. Achter haar klonk weer die stem: “Kom binnen, mijn kind, kom in mijn paleis voor de rest van je leven.” Ze keek nog een keer naar al die mensen, die op haar wachtten. Wat moest ze doen?

Ze verroerde geen vin. Achter haar hoorde ze de deur zachtjes dichtgaan.

Moraal van het verhaal: Als je onrecht is aangedaan en je krijgt je gelijk niet, kun je je beter op andere, positieve zaken gaan richten.

(Bron: een oefening begrijpend lezen voor de basisschool)

Voor Hindoestanen is het geluk van de vrouw vaak gedefinieerd als een beslist levenspad: een meisje groeit op, bereikt de ‘huwbare leeftijd’, gaat trouwen, krijgt kinderen, voedt haar kinderen op en later verzorgen haar kinderen haar. Ben je als vrouw alleen en/of kindloos, dan word je al snel aangekeken alsof je geen volwaardig persoon bent.

Ik merk dat veel Hindoestaanse vrouwen zich om deze reden zorgen maken over hun toekomst. Dat is op zich ook niet gek. We worden opgevoed met dit idee van hoe het leven van een vrouw eruit hoort te zien. Al op hun zestiende krijgen meisjes te horen dat ze over een paar jaartjes alweer zullen trouwen. Op hun achttiende wordt vaak gezegd: “Ja ja, nu moeten we beginnen een partner voor je te zoeken.” Ben je 24 en heb je nog geen partner, dan komen familieleden rap met allerlei rishta’s aanzetten, alsof er een crisis is uitgebroken. En ben je 28 en heb je nog geen partner, dan is de crisis groter, ben je zielig en begint iedereen zich zorgen te maken alsof je leven op het punt staat te verdoemen: “Ka hoy ie chauwriya ke?” (wat zal er van dit meisje komen?)

Natuurlijk is het ontzettend fijn om je leven met iemand te delen en vooral als die ‘iemand’ een mr. Right is. Een zorgzame man die van je houdt, met wie je lief en leed deelt, die je het gevoel geeft dat je nooit alleen bent. Dat zou geweldig zijn! Dat hele sprookje met ringen, een prachtige bruidsjurk en een bijzonder feest is ook fantastisch om te mogen meemaken in je leven; the special day waar elke vrouw op wacht. Bij Hindoestanen al helemaal, want wij trouwen in minstens twee dagen. Dat speciale moment wil je natuurlijk heel graag meemaken. And why not? Dat is immers het ideaalbeeld van hoe het leven volgens velen hoort te zijn. Huisje, boompje, beestje; het vaste programma dat de sociale norm, cultuur en religie ons voorschotelen. Familie, vrienden, kennissen, sprookjes, tv-programma’s, media… Allen hebben het over dit levenspatroon.

Nu zijn al die normen en idealen wel leuk en aardig, maar ben je nou echt zielig of verdoemd als je van dit patroon afwijkt? Ik bedoel: kom op zeg, we zijn toch wel meer dan een stel voorgeprogrammeerde genen uit de oertijd?! Leuk en aardig dat de vrouw is geschapen uit de rib van een man, maar dat betekent toch niet dat we afhankelijk zijn van de man en dus per se een man in ons leven moeten hebben? De omgeving moet maar accepteren dat het leven nu eenmaal zo is gelopen. Stop met die eindeloze koppelpogingen en doe niet alsof de vrouw onvolwaardig is als ze haar leven niet deelt met een man. Maak de man niet zo belangrijk. Vrouwen kunnen best zelfstandig zijn, ook als ze er alleen voor staan.

In deze samenleving waarin de “ik” steeds belangrijker wordt, is dat misschien ook wel nodig. Ik denk dat de vrouw in de praktijk vaak nog steeds ondergewaardeerd wordt. Natuurlijk praten veel mensen over emancipatie en wordt er veel gedaan om de positie van de vrouw te verbeteren. Maar feit is dat vrouwen vaak meer hun best moeten doen om zichzelf te bewijzen dan mannen. Hun succesfactor wordt vaak bij anderen neergelegd. En dat is zonde, want er bestaat niet zoiets als mannenkwaliteiten of vrouwenkwaliteiten. Man en vrouw zijn gelijk; de kwaliteiten liggen niet in het geslacht, maar in de aard. De vrouw kan net zo goed meedoen in de maatschappij als een man. Alleen of niet; ze staat haar mannetje wel.

Iedereen heeft wel een goddelijke gedaante tot wie hij of zij zich voelt aangetrokken. De één richt zich graag op Krishna, de ander op Shiva en weer een ander op Durga. Er ontstaan weleens conflicten wanneer mensen de Bhagavad Gita of Bhagavad Purana lezen waarin Krishna als absolute waarheid wordt vertaald. Zijn de andere goddelijke gedaantes dan lager of onwaar?

Deze vraag werd mij laatst gesteld door iemand die recentelijk de Bhagavad Gita – Zoals Ze is van Shrila Prabhupada had gelezen. In deze Bhagavad Gita wordt “Deva” vertaald als halfgod en worden andere goddelijke gedaantes dan Krishna beschreven als halfgoden. Volgens de toelichting van Prabhupada zouden mensen die zich richten tot een andere Goddelijke Gedaante dan Krishna niet tot de Absolute Waarheid komen, omdat alleen Krishna de Absolute Waarheid is en de andere goddelijke gedaantes lager zijn, “halfgoden”. Uiteraard, als de Bhagavad Gita en Bhagavad Purana stellen dat Krishna de Absolute Waarheid is, dan is dat een feit. Dit betekent echter niet dat de andere gedaantes van het Goddelijk Principe dat niet zijn. Immers, de Shiva Purana beschrijft Shiva als de Absolute Waarheid. De Devi Bhagavad Maha Purana beschrijft Durga als Absolute Waarheid. Zo worden wel meer Goddelijke Gedaantes in de geschriften aangeduid als Absolute Waarheid.

De fout die wij vaak maken, is dat wij slechts van één of enkele geschriften en richtlijnen gebruik maken, als het ware een hiërarchie maken in de geschriften en goddelijke gedaantes. Krishna zou hoger zijn dan de rest, Shiva zou hoger zijn dan Hanuman, Durga zou hoger zijn dan Lakshmi… We gaan uit van één of enkele goddelijke gedaantes en geschriften en plaatsen anderen op een lagere plaats of bestempelen ze zelfs als onjuist. Zo bestempelt de ISKCON Krishna als Absolute Waarheid en zijn andere Goddelijke Gedaantes volgens deze stroming onwaar of lager. De Bhagavad Gita en Bhagavad Purana bestempelt zij als Absolute Waarheid, waarmee andere geschriften lager worden geplaatst. Echter, kijken we naar de Veda’s, het fundament van al onze geschriften, dan lezen we dat het Goddelijke één is en op verschillende manieren wordt uitgebeeld en gekend. Zie ook: Godsbeeld

De Hindoestaanse taal… een onlosmakelijk onderdeel van onze cultuur. Waar taal verdwijnt, merk je dat de cultuur sterft. Bij Hindoestanen zie je dat ook gebeuren: terwijl andere culturen in Nederland hun plaats maken mét behoud van eigen cultuur, geven wij onze identiteit op om vervolgens onzichtbaar te blijven in deze maatschappij.

Dit is niet van nu: vroeger werden Hindoestanen al gedemotiveerd om hun eigen taal te spreken. Op school kreeg je bijvoorbeeld straf als je Sarnami of Hindi sprak. Doordat het Nederlands op school als denktaal werd aangeleerd, werd het Sarnami/Hindi vaak weggecijferd. Er werd gedaan alsof we onze culturele identiteit moesten opgeven om mee te kunnen doen met de samenleving. Nu gebeurt dat nog steeds.

Nu hoeft het geen ramp te zijn als het Hindi verdwijnt. We kunnen ons prima redden in het Nederlands of Engels. Maar je mist iets. Een moedertaal biedt immers een identiteit en geborgenheid. Als we die opgeven, geeft het een gevoel alsof we tweederangs zijn. In het Hindi liggen onze roots, onze cultuur, onze (religieuze) tradities… Het Hindi is ook een taal met een prachtige geschiedenis. Steeds vaker komt ook de westerse wereld achter de rijkdom die geborgen zit in onze taal. Immers, heel veel woorden stammen af uit het Sanskriet, waar van alle  wereldtalen het Hindi het dichtst bij staat. Het is dan ook niet gek dat het Hindi de op twee na meest gesproken taal ter wereld is: je kunt je er uitstekend mee uitdrukken.

Het Hindi is eigenlijk een abstract kunstwerk. Je kunt het vergelijken met oudheden. Je kunt oudheden vernietigen, maar dan raak je toch wat kwijt. Ja, je kunt er foto’s van zien, maar dat is toch heel anders dan die oudheid van dichtbij ervaren. De kunst, het gevoel, de geschiedenis en cultuur… Het heeft iets nostalgisch. Zo is dat ook bij het Hindi. Onze voorouders hebben zo erg hun best gedaan om onze cultuur over te brengen naar Suriname en Nederland. Onze taal, onze kledingdracht, onze muziek, volksmuziek, ons eten en drinken en zelfs onze potten en pannen…

We zouden een enorme schat aan rijkdom verliezen als één van die nostalgische elementen zou wegvallen. Het is leuk en aardig dat iets op papier nog zou bestaan, maar als er geen sprekers of dragers meer zijn, dan raak je toch iets kwijt; de wereld wordt er armer en minder divers van. Met bloed, zweet en tranen hebben onze voorouders zoveel zaden voor ons geplant, waardoor wij vandaag de vruchten kunnen genieten. Het zou zonde (en naar mijn mening ook wreed en oneerbiedig) zijn om een zwaard te halen door hun jarenlange inzet en ons zo los te kappen van onze roots, die zij eeuwenlang in stand hebben gehouden.

Laten we die moeite respecteren, hun eeuwenlange inzet in stand houden, onze prachtige cultuur koesteren en bewaren. Natuurlijk moeten we meedoen met de maatschappij. Maar laten we onze eigen identiteit niet vergeten in onze zoektocht naar een ‘nieuw wij’, want met zo’n prachtige en veelgesproken taal en onze rijke cultuur en geschiedenis zijn we zeker de moeite waard. We hebben de maatschappij veel te bieden.

Nederland begint het belang van diversiteit te zien en biedt ons volop mogelijkheden om onze cultuur tot uitdrukking te brengen. Vele Hindoestaanse culturele stichtingen en verenigingen organiseren volop activiteiten om onze cultuur te behouden. We hebben een rijke cultuur en dat mogen we best laten zien!

Laatst las ik op Facebook dat India wereldwijd op de vijfde plaats staat als het gaat om de productie van leer en het slachten van koeien. Of het waar is of niet, weet ik niet, maar het zette me wel aan het denken over de vraag hoe heilig de koe nog is voor hindoes.

Sinds kleins af leren we dat de koe een heilig dier is binnen het hindoeïsme. Na onze moeder geeft de koe ons melk, waardoor de koe eigenlijk een tweede moeder is voor ons. Liefdevol verdeelt ze haar moedermelk over haar kalfjes en de mensen. Van melk kunnen we ook weer vele andere voedingsrijke producten maken, zoals ghee, boter, yoghurt, kaas en dergelijke. Vroeger werden zelfs de uitwerpselen van de koe gebruikt, als brandstof, om daken te maken en om op te koken. Wie vroeger een koe had, was dus voorzien van diverse primaire levensbehoeften. De koe had dus een maatschappelijke functie. Wij noemen haar dan ook Gau Mata (volksmoeder) en betuigen haar eer in onze puja’s. Ook op religieus gebied heeft de koe veel aanzien. In de Purana’s lezen we dat de koe de gedaante is van Dharti Mata wanneer Zij naar de hogere werelden gaat. Tevens wordt de koe in de Vedaanta beschreven als de woonplaats van de Devta’s (goddelijke energieën). Dit is uitgebeeld in diverse afbeeldingen. De koe staat ook wel symbool voor zuiverheid en het goddelijk bewustzijn.

Hoe vanzelfsprekend het ook lijkt dat we niets gebruiken dat door koeleed is ontstaan, toch zie je dat veel hindoes doodnormaal gebak eten (waar meestal rundergelatine in zit verwerkt), kaas eten (waarin stremsel uit de maag van een kalf zit) en leer dragen (de huid van een geslachte koe). In sommige bouillonblokken (die hindoes vaak gebruiken) zitten ook E-nummers afkomstig van geslachte koeien. De heiligheid lijkt er voor veel hindoes af. Het bijdragen aan het doden van de woonplaats van de Devta’s is kennelijk voor veel hindoes normaal geworden. Zuiverheid, het Goddelijk Bewustzijn? Laat dat maar sterven en in stukjes worden gehakt; veel hindoes vullen er hun buik wel mee. En op dinsdag, dan zijn ze vegetarisch en doen ze puja van Krishna, de liefhebber van koeien. Is dat wat het hindoeïsme ons leert? Is dat het respect dat we nog hebben voor de natuur en het Goddelijke? Is dat de manier waarop we onze dankbaarheid tonen aan het Goddelijke? Denk er eens over na…

Al sinds mijn 14e ben ik erg bezig me te verdiepen in het hindoeïsme. Ik kreeg zo vaak geen antwoord op mijn vragen en als ik pandits belde om vragen te stellen, hingen zij vaak gewoon de telefoon op. Hierdoor werd ik steeds meer gemotiveerd om me net zo lang in het hindoeïsme te verdiepen totdat ik mijn antwoorden vond.

Om me te verdiepen in het hindoeïsme heb ik bij veel mensen aangeklopt. Familieleden, de huispandit, pandits in de familie, pandits via internet… Toch kreeg ik maar geen antwoorden die mij voldoening gaven. Ik nam niet zomaar dingen aan; mij moest je uitleg geven en een onderbouwing die voor mij goed en logisch was, het liefst ook onderbouwd vanuit de geschriften. Daarom vroeg ik veel door, tot ergernis van verschillende pandits. Sommige pandits werden boos, deden alsof ze me niet hoorden, negeerden me of hingen de telefoon op als ik ze benaderde. Op een internetforum van een Nederlandse hindoewebsite werd mijn ip-adres geband, zodat ik niet meer kon reageren. Kennelijk konden of wilden zij het me niet uitleggen, maar niet iedereen zei dat rechtstreeks tegen mij. Een aantal keren heb ik wel te horen gekregen dat ze mij niets wilden uitleggen omdat ik een meisje was en geen braahman. Ik voelde me beledigd en besloot zelf wel mijn antwoorden te zoeken. Als geen pandit me wilde helpen, dan zou ik wel naar andere mensen gaan om me te onderwijzen.

Als ik eraan terugdenk, leek ik misschien wel een beetje op Amba uit de Mahabharata. Zoals zij vastgepind was op één doel en elke afwijzing haar vastberadenheid versterkte, zo was dat bij mij ook. Ik moest en zou me verdiepen in het Hindoeïsme. Hiervoor heb ik conflicten gehad met familieleden en pandits, maar ik moest mijn antwoorden gewoon krijgen. Ik wilde weten hoe je puja deed en waarom het zo moest, wat al die mantra’s betekenden, wat de gedachte was achter al die hoogtijdagen, wat dharma überhaupt was en wat het precies inhield… Kennelijk was dat voor velen teveel gevraagd of was ik te lastig met al mijn talloze vragen. Gelukkig waren er uiteindelijk wel drie mensen die mij van antwoorden voorzagen. Gek genoeg kwam ik er na zo’n twee jaar achter dat ze pandits waren. Dat heb ik nooit gemerkt of gelezen in hun reacties; ze reageerden zoals elk ander persoon. Het was bijzonder dat ik op zo’n laagdrempelige manier mijn vragen kon stellen en eenvoudig heel heldere en logische antwoorden kreeg. Ze kauwden niet alles voor maar gaven mij richtlijnen en gidsten mij door mijn zoektocht. Wat bleek toen? Deze pandits zijn van een liberale stroming, het karmavadisme.

Ik had er nog nooit van gehoord, kom zelf uit een wat brahmanistische familie. Door de uitleg van deze karmavadische pandits begreep ik dat het karmavadisme een stroming is binnen de Sanatana Dharma waar mensen niet in hokjes werden gestopt vanwege hun zogenaamde kaste, geslacht, etnische afkomst en dergelijke. Deze ging uit van de geschriften en geen verzonnen regels. Ik was blij met het bestaan van deze stroming, want nu kreeg ik eindelijk antwoorden op mijn talloze vragen. Ik kreeg zelfs de kans om me jarenlang in te zetten als vrijwilligster in een (karmavadische) mandir. Niet als schoonmaakster of keukenmedewerkster ofzo (zoals de vrouwen in veel mandirs vaak als enige functies krijgen), maar ik mocht een website maken voor de mandir, een studiegroep meeorganiseren, karmakaandlessen volgen en meewerken aan een boek over overlijdensrituelen (Antyeshti). Ik vond het een eer om dit te mogen doen en voel me ook vooral bevoorrecht, omdat ik weet dat veel (jonge) vrouwen in vele mandirs worden geweigerd voor dit soort taken. Zo heb ik door de jaren heen ontzettend veel mogen leren en heb ik uiteindelijk mijn weg definitief gevonden.

Helaas zijn de mandiractiviteiten inmiddels allang voorbij en heb ik me dus losgemaakt van de mandir om toch aan mijn antwoorden te komen en mijn spirituele weg te volgen. De beëindiging van de mandiractiviteiten heeft me nog meer gemotiveerd om mijn doel na te streven. Na bijna zeven jaar ben ik er – dankzij de tijdelijke sturing van de karmavadische pandits – nu in geslaagd om betrouwbare bronnen te vinden, diverse geschriften te researchen en de “root-puja” (panca deva upaasanaa) uit te pluizen, de betekenis/gedachte achter elke handeling te achterhalen en alle mantra’s te vertalen. Toen ik het verhaal van Asha las, dacht ik aan de lange, zware weg die ik tot nu toe heb bewandeld. Het is chaos onderweg naar mijn doel en ik ben vaak tegen de grond geduwd. Nog steeds is het einde niet in zicht en maak ik regen, hagel, sneeuw en felle zonnestralen mee op mijn pad. Toch blijf ik doorzetten en bereik ik tussendoor bepaalde mijlpalen. Het heeft me ontzettend sterk gemaakt. Toch ben ik nog steeds niet tevreden en ga ik door. Ik denk dat het een oneindig pad is vol avonturen die ik maar al te graag wil beleven en bovenal: elke hindernis is weer een mogelijkheid om meer te groeien.

Ik was een keer bij Kokky, een bekende poojawinkel in Den Haag, en neusde wat tussen de boeken. Opeens viel mijn oog op een boek, een heel dik boek. Ik pakte het boek en zag dat het de Indrajaal was. Omdat ik verhalen heb gehoord dat dit boek een gevaarlijk boek zou zijn en alleen al het openslaan van het boek problemen zou geven, twijfelde ik om het boek open te slaan. Ik dacht: laat ik verstandig zijn en het maar niet doen, dus legde ik het boek terug en pakte een ander boek.

Op een gegeven moment zag ik op mijn horloge dat mijn parkeertijd afliep en ik dus weg moest. Mijn nieuwsgierigheid naar wat er in de Indrajaal staat geschreven was zo groot dat ik het niet kon laten om toch wat uit het boek te lezen en ik pakte het boek. De paar bladzijdes dat ik eruit heb gelezen fascineerden mij en ik vroeg Kokky naar de prijs ervan. “150 euro,” zei hij. “150 euro?! Voor een boek!!” zei ik. “Ja,” zei hij. “Het is net uit en het is ook een heel goed boek!”

Hoe dan ook, 150 euro vond ik toch wel wat veel, dus ik legde het boek terug en ging naar huis. Die avond dacht ik terug aan het paar boeiende bladzijdes die ik uit het boek had gelezen en ik was nieuwsgierig naar wat er allemaal wel niet meer in staat. Daarom besloot ik het boek toch te kopen. Diezelfde week nog kocht ik het boek. Die dag dat ik het boek kocht, zat ik ‘s avonds op de bank en ik begon wat uit het boek te lezen. Mijn mond stond open van verbazing van wat er allemaal wel niet in staat. Voordat ik het wist, was het al laat geworden en besloot ik maar om naar bed te gaan. Toen ik in bed lag, maalden de volgende gedachten maar in mijn hoofd. “Eigenlijk hoeven wij helemaal niet ongelukkig te zijn!”, “eigenlijk hoeven wij helemaal geen verdriet en leed te kennen!”, “eigenlijk kunnen wij alles krijgen wat wij maar willen!”, “eigenlijk kunnen wij zelf ons geluk maken!”. Deze nacht kreeg ik deze bijzondere droom:

Het was een mooie, warme, zomerse dag. De hele buurt verzamelde zich bij een meeting point waar ons een opdracht stond te wachten. Ik was samen met mijn moeder, broers en zussen (mijn vader is op jonge leeftijd overleden, vandaar dat hij er niet bij was). Hier aangekomen kwam de opdrachtgever met een fiets aan zijn hand onze richting op lopen en gaf de fiets aan mij. Hij wees naar het lange, rechte fietspad voor ons en zei tegen mij “zie jij dit pad? Deze dien jij helemaal uit te fietsen.” Ik keek de man aan, wees naar mijn zus en vroeg hem: “Mag zij met mij mee?” De man antwoordde hierop: “Nee, deze opdracht is alleen voor jou. Niemand gaat met jou mee; deze opdracht doe jij alleen.” Ik keek naar het fietspad. Het was een doodgewoon, lang fietspad met langs het pad alleen maar weilanden. Ik dacht bij mezelf: “Wat een eitje! Daar is niets moeilijks aan.” Ik stapte op de fiets en wilde wegfietsen, maar de man hield de fiets vast en zei: “Ho, wacht even. Ik ben nog niet klaar” en letterlijk met de volgende woorden zei hij tegen mij: “Er zijn twee regels waar jij je aan dient te houden. Regel één: blijf alleen op dit pad. Neem geen ander pad dan deze en regel twee: stop niet. Blijf doorfietsen. Wat je ook onderweg tegenkomt, blijf doorfietsen.” Ik knikte naar de man en gaf te kennen dat ik de regels begrepen heb. De man zei hierop: “Nu mag je gaan.”

Ik begon te fietsen. Hoewel het een mooie, zonnige dag was, begon de lucht boven mij grijzer en grijzer te worden. Op een gegeven moment begon het heel hard te regenen. Bakstenen regen viel uit de hemel, maar ik kon niet voor de regen gaan schuilen, want ik mocht niet stoppen. Zo fietste ik een paar kilometers kletsnat door deze zware regenbui. Uiteindelijk hield de regenbui op, maar niet lang hierna begon het te hagelen. Grote hagelstenen van wel 5 cm doorsnee kreeg ik in mijn gezicht. Het deed ontzettend pijn, maar ik moest doorfietsen! Na een paar kilometers door deze zware hagelbui te hebben gefietst hield het hagelen eindelijk op, maar niet lang hierna kwam er een sneeuwstorm. Zo fietste ik kilometers door een pak sneeuw van wel 12 cm dik. Het was erg zwaar en ik was de rit nu echt zat! Eindelijk hield de sneeuwstorm op, maar niet lang hierna begon het te stormen. Kilometers fietste ik zo tegen de zware windstoten in. Ik was moe, kapot en had geen kracht meer, maar het einde van het pad was nog steeds niet in zicht.

Opeens begon de zon te schijnen, maar zo heet dat het op mijn lichaam brandde. In de verte zag ik een oud vrouwtje met een grote mand gevuld met fruit langs de weg zitten. Het vrouwtje wuifde naar me en zei: “Meisje, heb jij geen dorst van dit warme weer? Kom toch even bij me zitten en eet wat van dit sappige fruit!” Ik had inderdaad enorme dorst en honger gekregen van de zware rit die ik achter de rug had en twijfelde even om op het verzoek van de vrouw in te gaan. Ik besloot toch maar om mij aan de regels te houden en er niet op in te gaan, en fietste dus door. De zon verdween en de lucht boven mij werd weer grijs. Weer maakte ik de hele ellende van regen, hagel, sneeuw en storm mee. Na dit alles te hebben gehad lag het pad nu vol met vuurbranden. Zo fietste ik kilometers op dit pad tussen de vuurbranden door. In de verte zag ik nu een vrouw in een lange zwarte jurk met lang zwart haar langs de weg staan. Ze wuifde naar me en zei: “Meisje, ik heb jou al heel lang gevolgd. Ben jij niet moe van deze zware rit? Kom even bij me zitten en rust wat uit.” Ik was inderdaad erg moe, had geen energie en kracht meer, en het einde van dit pad was nog steeds niet in zicht. Hoe dan ook, ik herinnerde me de woorden van de man en zei tegen de vrouw: “Helaas, ik zou graag willen maar ik mag niet stoppen!” Ach, zei de vrouw, hou mij even gezelschap en rust wat uit. Daarna tover ik jou met mijn toverkracht in één keer aan het einde van deze weg!” Deze woorden klonken mij als muziek in de oren. “Wat zou dit toch geweldig zijn,” dacht ik. Ik heb al zo’n zware rit achter de rug en wat zal ik nog wel niet meer tegenkomen op dit pad?

Ik besloot om toch niet op te geven en fietste door. Het was een heel lange rit waar maar geen einde aan leek te komen. Er was niemand op dit pad behalve ik zelf. De enigen die ik tegenkwam, waren het fruitvrouwtje en de vrouw in de lange zwarte jurk. Ik voelde me eenzaam en had behoefte aan gezelschap. Opeens kwamen van links en rechts wat studenten aanfietsen en fietsten een stukje met me mee. Wij spraken over diepgaande onderwerpen, zoals reïncarnatie. Helaas namen zij op een gegeven moment een andere weg en zo was ik weer alleen op deze lange weg, want een andere weg dan deze mocht ik niet nemen.

Ik merkte op dat de lucht boven mij nu steeds minder grijs werd, wat mij een goed gevoel gaf. Op een gegeven moment was de grijze lucht verdwenen en zag ik alleen maar wolken boven mij. Dit deed mij goed, want achter de wolken schijnt toch de zon? Ook de wolken verdwenen steeds meer en er kwam steeds meer blauwe lucht tevoorschijn. Ik voelde me weer energie krijgen en kreeg weer kracht om sneller door te fietsen.

Op een gegeven moment waren alle wolken verdwenen en was er alleen maar een mooie blauwe lucht over. Toen verscheen er ineens een heel mooi, groot, goudkleurige zon aan de hemel. De zon was zó mooi! De stralen van de zon schenen op mijn lichaam, wat mij een heel prettig gevoel gaf. Ik voelde me blij en bruiste weer van de energie. Ineens zag ik in de verte een jhandi. Precies zo’n jhandi die bij een pooja aanwezig is! Ik was zo blij dat het einde van dit zware pad in zicht was! Nu vol energie en kracht wilde ik er snel naartoe fietsen en nu sprak er ineens een mooie, warme stem uit de hemel en zei: “Asha (dit is niet mijn echte naam), als jij deze weg zo blijft volgen, komt het geluk jezelf toe!” Na deze woorden gingen mijn ogen open en werd ik wakker.

Deze droom is voor mij duidelijk een boodschap verkregen van God zelf. Het is voor mij het antwoord op de vragen die mij die nacht in mijn hoofd maalde. De boodschap die ik hieruit haal, is in het kort gezegd (naar mijn denken) het volgende:

Ieder mens heeft een levensdoel en dat is de eindbestemming bereiken waar God en vreugde ons staan op te wachten (moksha?). Om dit te bereiken zal men het juiste pad moeten bewandelen. Ondanks op het juiste pad te zijn zullen we toch ook op dit pad tegenslagen, pech, verdriet enz. meemaken. Het is dus iets wat bij het leven hoort. Ik zie het nu als een beproeving. Deze situaties en de verleidende zoete woorden van mensen die langs dit juiste pad staan, waaronder (zwarte) magiërs(?) (de vrouw in de zwarte lange jurk) zullen ons van dit pad doen afdwalen wanneer we ons aan zwakte toegeven (zintuigen?) en de regels (dharma?) de rug toe keren. Alleen door ons aan de regels te houden (dharma?), geduld te hebben en niet op te geven zal uiteindelijk het leed in ons leven verdwijnen (de grijze lucht) en zal vreugde verschijnen (de goudkleurige zon). Wanneer we deze weg zo zullen blijven volgen, zullen we uiteindelijk onze eindbestemming bereiken (de jhandi).

Deze droom heb ik zo’n 5 jaar geleden gehad. Wanneer ik me in moeilijke tijden down voel, denk ik terug aan deze droom. Het geeft me hoop en kracht om me erdoorheen te slaan. Hoewel mijn leven nu wel wat beter gaat maar nog niet zo loopt zoals ik het zou willen, geloof ik er toch in dat het allemaal wel goed komt zolang ik me aan de regels (dharma) houd en ik me niet door situaties of personen van deze regels laat afwijken.

Wat de betekenis van de studenten is, daar ben ik nog niet over uit aangezien zij toch een andere weg namen. Misschien kan iemand mij dit uitleggen?

Nisha, Amrita en Sharda, jullie hebben 2/3 jaar geleden een verhaal ingezonden. Ik vraag me af hoe het jullie nu vergaat.

Vaak wordt mij gezegd dat ik heel gelovig ben. Het eerste wat altijd in me opkomt, is: “Gelovig? Ik ben helemaal niet gelovig; ik leef gewoon heel bewust.” Gisterenavond zei iemand het weer tegen me: “Echt gelovig ben jij!” Gelovig zijn, wat betekent dat eigenlijk?

Volgens de Van Dale ben je gelovig als je een godsdienst aanhangt. Voor mij klinkt dit raar, want geloven is voor mij meer “oprecht denken dat iets waar is”. In mijn optiek is iedereen dus wel gelovig; iedereen gelooft wel iets. We geloven van alles wat we waarnemen en wat ons wordt verteld. We geloven dat er zoiets als tijd bestaat, we geloven dat we leven op zuurstof, we geloven dat we organen hebben die ons in leven houden, we geloven dat Nederland al 200 jaar een koninkrijk is… Toch vindt men dat we niet allemaal gelovig zijn, want gelovig zijn moet per se gerelateerd zijn aan een godsdienst. Ik vind dat zo raar.

Maar goed, kennelijk is het nu eenmaal dus zo dat als je veel bezig bent met je religie, je gelovig bent. Prima, ik ben dus heel gelovig. Veel mensen kijken me een beetje scheef aan, alsof gelovig zijn iets abnormaals is: “Jij bent streng vegetarisch, bidt elke dag, hebt een website over het Hindoeïsme waar je veel mee bezig bent, ging 5 jaar lang regelmatig naar de mandir, zette je zelfs jarenlang vrijwillig in voor een mandir, hebt een boek geschreven over overlijdensrituelen…” Als mensen zo praten, krijg ik soms het gevoel dat mensen me als een soort non zien ofzo, iemand die zich in een kamertje opsluit en alleen maar bezig is met religie.

Ik moet daar altijd best om lachen. Natuurlijk is voor mij het Hindoeïsme een essentieel onderdeel van mijn leven. Ik geloof in het Goddelijke dat de gehele schepping doordringt, ik ben streng vegetarisch, ik bid elke dag voor mijn medewezens, leer en deel kennis over het Hindoeïsme; that’s it. Daarnaast werk ik gewoon. Ik heb mijn eigen onderneming, maak websites, ontwerp logo’s, geef bijlessen, begeleid scholieren bij hun huiswerk, heb vrienden en vriendinnen met wie ik regelmatig gezellig afspreek, ga naar Hindoestaanse concerten, kijk films en tv-series… So don’t worry! Als je gelovig bent, kun je nog best een leven hebben.

In deze wereld vol verschillen zijn er mensen die op zoek gaan naar de waarheid. Allerlei nieuwe ontwikkelingen en harde realistische feiten uit de wetenschap geven ons een gevoel van kennis en zekerheid. We denken veel te weten en de waarheid in handen te hebben.

We hechten ons vaak teveel aan onze eigen opvattingen. We zijn zo overtuigd van ons gelijk, dat we er helemaal naar leven. Zo gaan we volledig op in onze eigen opvattingen. We denken allemaal dat we de waarheid kennen en geloven dus in wat we denken. Maar zoals swami Vivekananda zei: “Gedachten leven; ze reizen ver.” Op die manier heeft iedereen een eigen werkelijkheid. De absolute waarheid bestaat niet. De werkelijkheid is niet zoals die is, maar zoals wij die waarnemen en wíllen waarnemen. Dat wil niet zeggen dat we elke werkelijkheid of elk wereldbeeld met een korreltje zout moeten nemen of moeten afkraken. Het brengt ons wel tot het inzicht dat het verschil tussen mensen niet zo groot is als we vaak denken.

We passen allemaal een beetje dezelfde trucjes toe. We zijn opgevoed op een bepaalde manier, we zijn iets gaan geloven en we verbinden er conclusies aan. Onderling verschillen die dingen heel erg, maar in de manier van hoe ze tot stand komen, zijn ze eigenlijk allemaal hetzelfde. In beginsel verschillen we dus helemaal niet zoveel van elkaar. Wat waar wordt gevonden en wat waar is, is dus afhankelijk van ons eigen referentiekader en onze eigen ideeënwereld. De waarheid bestaat dus eigenlijk niet. Het is maar net wat voor betekenis we ergens aan geven. We kunnen niet zeggen: “Dit klopt en dat niet.” Zoals filosoof Richard Rorty zei: “Je kunt niet boven interpretaties stijgen en bij feiten komen of onder interpretaties graven en op feiten stuiten.” Het is allemaal interpretatie.

In principe staat dus niets vast, want er bestaat niet zoiets als de waarheid. Van wetenschap wordt vaak gezegd dat het weerlegbaar is en dus gebaseerd is op feiten. Maar wat er niet bij wordt gezegd, is dat er net zoveel wordt aangenomen als bij religies en andere wereldbeelden, ook al zijn het inhoudelijk heel andere dingen. Bij wetenschap zijn er ook heel veel aannames die voorafgaan aan feiten. Een wetenschapper neemt bijvoorbeeld aan dat er zoiets is als de tijd. Hoe kunnen we verifiëren of tijd bestaat? Sofisten betwijfelden dat er zoiets is als tijd. Pythagoras zei dat tijd een product was, dus dat er ook niet echt iets bestaat als tijd, maar eerder causaliteit. En causaliteit is weer een aanname van een oneindige keten van oorzaak-gevolg. Het zijn allemaal aannames. We kunnen nooit nagaan of iets klopt of waar is. Het zijn eigenlijk gewoon benaderingen van hoe wij dénken dat iets is.

De waarheid kunnen we dus nooit achterhalen. Wat wél te verifiëren is, is of iets helpt bij wat we willen bereiken, of iets bruikbaar is of ergens toe dient. Als we naar de maan willen, is de wetenschap bruikbaarder dan als we de Bhagavad Gita openslaan en opzoeken hoe we de maan kunnen bereiken. Als we op zoek zijn naar antwoorden op levensvragen, kunnen we beter de Bhagavad Gita lezen en satsangs houden dan ons wenden tot de wetenschap die nog steeds in het duister tast als het gaat om de oorsprong van het leven. Maar bruikbaar wil niet zeggen dat iets “waar” is, want met “waar” wordt bedoeld dat we kunnen uitmaken of het doel juist is. En dat bedenken we zelf. Kortom, iets kan nuttig of bruikbaar zijn om een doel te bereiken, maar of we dat doel moeten bereiken, hangt af van onszelf.

(Dit artikel heb ik eens geschreven voor het magazine Ritika van Stichting Hindoe Jongeren. Ik wilde het graag langs deze weg delen.)